Begijnhof

Begijnhof (vóór 1389)

De vroegste vermelding van Begijnen in de stad dateert uit 1307, maar het is onzeker of zij toen al op de plaats van het huidige Begijnhof waren gevestigd. Uit 1346 bestaat een vermelding van een ‘beghynhuys’, wat er op lijkt te wijzen dat de Begijnen toen nog niet over een hof beschikten. Het hof is waarschijnlijk niet al te lang na 1346 tot stand gekomen, want uit 1389 stamt de eerste vermelding van een hof.

Sint-Nicolaasbeeld

Beeld van Sint-Nicolaas in rooms-katholieke kerk op het Begijnhof. In 1673 schonk Marritije Jans Tijm het beeld van Sint-Nicolaas aan de kapel.

Middeleeuws 

Het Begijnhof is het enige middeleeuwse hofje in de middeleeuwse kern van Amsterdam. Het ligt nog op het originele straatniveau, bijna een meter lager dan de rest van de binnenstad. Oorspronkelijk was het Begijnhof geheel omsloten door water (de Nieuwezijds Voorburgwal, de Begijnensloot en het Spui), zodat de achtergevels van de huizen in het water stonden. De enige toegang was een poortje bij de Begijnensteeg met een brug over de Begijnensloot. Zo vormde het Begijnhof een eiland van stilte midden in de stad. Het Begijnhof was aanvankelijk veel kleiner dan tegenwoordig. Door de gedeeltelijke demping van het Spui, in 1417, kon het Begijnhof naar het zuiden toe worden vergroot. In 1511 is het Begijnhof nogmaals uitgebreid, met een strook langs de Nieuwezijds Voorburgwal.

Binnenplein 

Ongewoon hofje

Het Begijnhof is geen gewoon hofje omdat het niet als oudedagsvoorziening door particulieren is gesticht. Het was een soort klooster waarin vrouwen als nonnen samenleefden, hoewel de begijnen meer vrijheid hadden dan nonnen. De begijnen legden een gelofte van kuisheid af en moesten gehoorzaam zijn aan de pastoor van het hof, maar mochten op elk moment het hof verlaten om te trouwen. Het laatste begijntje overleed in 1971.
Een ander verschil met de meeste hofjes is de bebouwing van het Begijnhof. Er staan geen uniforme woningen in rijtjes, maar 47 gewone stadshuizen met een individueel aanzien, waaruit het min of meer particuliere karakter van het hof blijkt.

De huizen op het Begijnhof liggen rond twee bleekvelden met daartussen de Begijnhofkapel. Er is een groot aantal gevelstenen te vinden, waarvan de meeste een duidelijk rooms-katholiek karakter hebben. In het poortje aan de Begijnensloot (daterend uit 1574, gerestaureerd in 1907) is bijvoorbeeld Sint Ursula afgebeeld, de patrones van de Amsterdamse Begijnen. Het poortje aan de zijde van het Spui werd rond 1725 gebouwd, maar maakte in de negentiende eeuw plaats voor het poortgebouw dat er nu staat.
Het Begijnhof telde 140 woningen, waarvan circa 110 eenkamer- en circa 25 tweekamerwoningen. Toen het complex in 1979 werd gerenoveerd, werd een aantal woningen samengevoegd zodat er alleen nog twee- en driekamerwoningen zijn. Het aantal bewoonsters is sindsdien 105.

Ingang kapel - interieur 

Alteratie 

Het Begijnhof was de enige katholieke instelling die na de Alteratie van 1578 bleef bestaan. De huizen waren particulier eigendom van de begijnen zelf en bleven dat. Wel moesten zij de kapel afstaan, die sinds 1607 door de Engelse presbyterianen wordt gebruikt. Sindsdien heet het kerkje de Engelse Kerk.
In 1671 werden twee huizen tegenover de kapel omgebouwd tot een schuilkerk die gewijd werd aan de heiligen Johannes en Ursula. Toen in 1908 de Kapel ter Heilige Stede aan het Rokin werd afgebroken, werd de voormalige schuilkerk de plaats waar het Mirakel van Amsterdam wordt herdacht.

Gotische houtskeletten

De meeste gevels van de woningen stammen uit de zeventiende en achttiende eeuw, toen de houten huizen voorzien werden van stenen gevels. Doorgaans zijn de huizen echter ouder: achttien huizen op het Begijnhof hebben nog een gotisch houtskelet. Beroemd is het gerestaureerde houten huis op nummer 34 dat uit circa 1530 dateert. Het enige andere Amsterdamse voorbeeld van een huis met een houten gevel is Zeedijk 1.

Een beroemd begijntje

Het beroemdste begijntje in de geschiedenis van het Begijnhof is Cornelia Arens, zij overleed op 14 oktober 1654. Haar laatste wil was om in de goot begraven te worden in plaats van in de “ontheiligde” kapel. Volgens de legende werd zij toch in de kapel begraven maar lag haar kist de volgende dag in de goot naast de kapel. Dit herhaalde zich nog tweemaal. Zij werd toen alsnog in de goot begraven. Volgens een variant van de legende kon haar ziel geen rust vinden en zwierf zij ’s nachts over het hof, waarna zij alsnog in de goot werd begraven.

Bron teksten: www.amsterdam.nl